Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

 

Artikel 23c
1
De op de voet van hoofdstuk V berekende belasting wordt verminderd wegens deelnemingsverrekening, bedoeld in artikel 13aa.
2
Het bedrag van de deelnemingsverrekening is het laagste van de volgende bedragen:
a
5% van het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen, bedoeld in artikel 13aa, vijfde lid;
b
het bedrag dat tot de volgens hoofdstuk V berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen nadat het is verminderd met de bij de winstbepaling van het jaar in aftrek gekomen kosten ter zake van de laagbelaste beleggingsdeelnemingen, staat tot het belastbare bedrag.
3
Voor zover het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen bestaat uit een winstuitkering, wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, ter zake van die winstuitkering op verzoek van de belastingplichtige geen 5% in aanmerking genomen maar het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat daarop drukt, ingeval aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1
het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en is zonder keuzemogelijkheid en zonder er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (PbEG L 225);
2
de belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, hebben één van de in de bijlage bij die richtlijn opgenomen rechtsvormen;
3
de belastingplichtige en het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, worden in de lidstaat van vestiging niet geacht volgens een met een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de lidstaten van de Europese Unie te zijn gevestigd.
4
Het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat drukt op een winstuitkering als bedoeld in het derde lid, betreft belasting naar de winst waarvan de belastingplichtige aantoont dat die is toe te rekenen aan die winstuitkering en dat die is betaald door het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, of door lichamen waarin het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, een belang heeft waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1
het lichaam waarin de belastingplichtige een laagbelaste beleggingsdeelneming heeft, heeft een onmiddellijk of middellijk belang in het lichaam waarbij het belang in elke schakel ten minste 5% bedraagt;
2
het lichaam is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en is zonder keuzemogelijkheid en zonder er van te zijn vrijgesteld onderworpen aan de aldaar geheven belasting naar de winst, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Richtlijn 90/435/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lid-Staten (PbEG L 225);
3
het lichaam heeft één van de in de bijlage bij die richtlijn opgenomen rechtsvormen;
4
het lichaam wordt in de lidstaat van vestiging niet geacht volgens een met een andere staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten de lidstaten van de Europese Unie te zijn gevestigd.
5
Ingeval de bedragen aan winstuitkeringen die in een jaar zijn genoten uit hoofde van een laagbelaste beleggingsdeelneming die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, in dat jaar niet of niet geheel in aanmerking zijn genomen voor de bepaling van het bedrag van de gezamenlijke gebruteerde voordelen van dat jaar maar in materieel opzicht in dat van een voorafgaand jaar (voordeel is in een voorafgaand jaar reeds belast), wordt het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, op verzoek van belastingplichtige verhoogd met 74,5/100 deel van het werkelijke bedrag aan winstbelasting dat op dat eerder belaste voordeel drukt voor zover dat bedrag uitgaat boven 5% van het eerder belaste gebruteerde voordeel.
6
De vermindering ingevolge dit artikel bedraagt, met inachtneming van de verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele belasting, ten hoogste het bedrag van de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, en wordt als laatste vermindering in aanmerking genomen.
7
Voor zover in een jaar het volgens het tweede lid, onderdeel a, of het derde lid berekende bedrag door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het zesde lid niet leidt tot een vermindering van de volgens hoofdstuk V over dat jaar berekende belasting, wordt het overgebracht naar het volgende jaar en in dat jaar bij de berekening van de deelnemingsverrekening in aanmerking genomen door het toe te voegen aan het bedrag van het tweede lid, onderdeel a. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
8
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het volgens het zevende lid over te brengen bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, derde en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AD6459, Cassatie, 36772
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    26-04-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Cassatie
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Hoge Raad
    Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r Nr. 36.772 26 april 2002 JMH Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's- Gravenhage van 29 november 2000, nr. BK-98/02078, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen...
  • LJN BA8555, Eerste aanleg - meervoudig, 06/3036
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    28-06-2007
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Haarlem
    Ongedaanmaking herkapitalisatie. Verhoging terecht geheven. Geen sprake van dwaling of strijd met EVRM/IVBPR
  •